Een oud verbond
Mogelijk woonden er al in 1332 Joden in Zaltbommel. In dat jaar vestigde zich hier namelijk een vijftal Lombarden met hun gezinnen die geld verstrekten tegen rente.
Het kunnen geldhandelaren uit Noord-Italie - Lombardije - geweest zijn, maar soms traden ook Joden op als geldverstrekkers. Geldwisselaars stonden in een agrarische wereld met zijn ruileconomie in een kwade reuk. Christenen mochten ook geen geld uitlenen en de daarbij behorende rente - synoniem aan woeker - vragen. De Kerk van Rome maakte wel uitzonderingen voor de mensen uit Noord-Italie, de Lombarden.
Ruim een eeuw later, in 1439, wordt Johan de Joede Johanzoon genoemd als hertogelijke raad en tollenaar. Overigens hoeft de naam Joede/Jode niet te betekenen dat Johan een Jood was. Enkele jaren daarvoor verpandde de hertog Johan de Joede tegen 2.700 Rijnse guldens de belasting op de gruit, een belangrijk kruid dat in de Middeleeuwen aan het bier werd toegevoegd en smaak gaf aan het bier.
In 1442 wordt de aanwezigheid van een jood in Zaltbommel gemeld. Toen veroordeelde de Bommelse schepenbank Laurens die Metser. Laurens de metselaar had een jood met een mes gestoken.
Ruim honderd jaar na deze datum, in 1544, droeg Maria van Hongarije, landvoogdes der Nederlanden een aantal steden, waaronder Zaltbommel, op, de aldaar wonende Joden te verdrijven. Het toelaten van joden kon slechts met toestemming van keizer Maximilliaan plaatsvinden. De steden in het hertogdom Gelre die in een voortdurende strijd gewikkeld waren met de keizer, trokken zich echter weinig aan van het bevel en voerden ieder afzonderlijk een eigen politiek.
In de godsdiensttwisten die mede aanleiding waren voor de Opstand of de Tachtigjarige Oorlog werden ook joden betrokken. In 1569 dagvaardde de Hertog van Alva Jan Peterszoon de Joede wegens rebellie en ketterij.
Cosman Elias Gomperz
De komst van Cosman Elias Gomperz, zoon van een gezien en rijk joods bankier te Kleef en de verwerving van het burgerschap, een voor joden moeilijk te verwerven privilege, kan als begin van een echte joodse gemeenschap in Zaltbommel worden beschouwd. In 1678 verpachtte de Bommelse stadsregering hem, een zoon van de invloedrijke bankier uit het Kleefse, voor de duur van 21 jaar de Bank van Lening. Daarnaast verwierf Gomperz het recht tot exploitatie van de Groote Gelderse Tol op de Maas, Rijn en Waal.
Cosman Gomperz bedong bij de stadsregering dat er naast hem geen andere joden in Zaltbommel werden toegelaten. Waarschijnlijk bedoelde hij daarmee dat er geen joden op posities kwamen die een zakelijke bedreiging voor hem konden vormen
Cosman Gomperz was een ondernemende man die zich naast zijn beroep als bankier ook ontwikkelde als een intellectueel. In Amsterdam waar hij vaak verbleef spande hij zich als drukker en uitgever in voor de vertaling van belangrijke joodse religieuze geschriften in het Jiddisch die met name in Oost Europa werden verspreid. Tijdens Gomperz afwezigheid zorgde zijn vrouw Zippora dat de zaken in Bommel goed liepen. Gomperz nam overigens ook iemand in dienst als zaakwaarnemer en hield zich zo zelf niet aan de door hem gestelde eis. Hartog Levy, die in de Gamerschestraat woonde, werd zijn 'zetbaas' en later verpachtte het Bommelse stadsbestuur hem de Bank van Lening en de tol op de Waal. Cosman Gomperz reisde en verbleef onder meer geruime tijd in Prossnitz in Moravie.
Van groot belang voor het bestaan van een joodse gemeenschap is de aanwezigheid van een begraafplaats. Het verzoek van Cosman Gomperz om een plek om de doden te begraven honoreerde het Bommelse stadsbestuur: Gomperz mocht 'nae een plaetse tot begraeffenis uytsien'. Met de komst van Gomperz en Levy steeg het aantal joden geleidelijk. Een eigen sjoel was er niet, zodat de diensten in particuliere huizen plaatsvonden. Uiteindelijk resulteerde dit in een aantal onverkwikkelijke incidenten. In 1777 stelde Nathan Hartog voor om voor het houden van diensten een kamer te huren van een niet-joodse inwoner van Zaltbommel. In ieder geval vonden diensten plaats in een huis dat op de hoek lag van de Gasthuisstraat/Korte Steigerstraat. De gemeenschap was inmiddels gegroeid en in 1802 ging men op zoek naar een ruimte die groot genoeg was om deze te splitsen in een gedeelte waar plaats was voor 20 vrouwen en een gedeelte waar 40 mannen konden zitten. Naast deze ruimte moest er een vertrek zijn voor de 'kerkbedienaar' en een ruimte voor rituele reiniging, een Mikwe. Het oog viel op het pand hoek Kloosterstraat/Minderbroederstraat.
Op 24 februari 1804 werd op die plek de nieuwe synagoge ingewijd. Het jaar daarop werd het gebouw plus het erf voor fl. 899,= gekocht. In het pand bevond zich ook een schooltje dat in 1832 met een eigen kadastraal nummer werd aangetekend.
Hoewel het Mikwe niet op de kadastrale kaart van 1832 staat aangetekend is het aannemelijk dat het eerste Mikwe wel uit 1804 dateert. Het rituele bad zal inpandig zijn geweest en geen eigen kadastraal nummer hebben ontvangen.
In 1835 bestonden er bij de Israëlitische gemeente plannen om een huis met schuur of stal in de Koningstraat voor fl. 775,= te verkopen. De Isr. Gemeente verkeerde in geldnood omdat het aantal joodse huisgezinnen kleiner was geworden. Van Gedeputeerde Staten werd echter geen toestemming tot de verkoop verkregen omdat het geld voor reparatie van achterstallig onderhoud aan de Synagoge zou worden gebruikt en de betaling van schulden.
Hoewel het aantal joden terugliep telde de gemeente in 1853 200 zielen. Voor een dergelijk aantal was de synagoge te klein. De ruimte bood slechts ruimte aan 70 mensen. Om het kerkgebouw te vergroten verzocht het kerkbestuur de koning om subsidie. Met het gebouw bleef het sukkelen. In april 1863 bleek de voorgevel zeer bouwvallig te zijn en vol scheuren te zitten. BenW van Zaltbommel eiste toen dat binnen een maand de synagoge of hersteld of gesloopt zou worden. Eind mei kocht de Isr. Gemeente voor 300 gulden ca. 73 el grond van het terrein waarop het vm. Minderbroederklooster had gestaan. (Kadastraal bekend onder Sectie A nr. 50). Kennelijk werden er vanwege de bouwvalligheid van de synagoge in de Koningstraat diensten gehouden. Het derde huis in de Koningstraat - gerekend vanaf de Boschstraat aan de linkerzijde - werd namelijk de 'Sjoelle' genoemd. De geplande verkoop in 1835 was niet doorgegaan.
Op 14 januari 1864 sprak het kerkbestuur de hoop uit de synagoge in maart in te wijden. Aan de gemeenteraad werd toestemming gevraagd om rond de synagoge een ijzeren hek te mogen plaatsen. Kennelijk werd er door Jan en alleman tegen het gebouw gewaterd, want het kerkbestuur verzocht de gemeente om een urinoir tegenover de synagoge te bouwen. De gemeente maakte ook hiertegen geen bezwaar en verplaatste eveneens de goot die langs de synagoge liep naar de overzijde. Het kerkbestuur bood daarnaast een stukje grond van 22 1/2 el voor 45 gulden te koop aan, waar de gemeente op inging. Uiteindelijk vond op 8 juli de feestelijke inwijding plaats.
Pas een kleine twintig jaar later - op 24 september 1883 - is sprake van nieuwe bouwactiviteiten. Het rituele bad bleek toen aan restauratie toe, waarvoor de Isr. Gemeente een subsidie van 250 gulden uit de staatskas ontving. Of het Mikwe ook werkelijk werd hersteld is niet duidelijk.
Twintig jaar later, op 10 maart, ontving de Isr. Gemeente toestemming van de gemeente Zaltbommel om op het terrein achter de synagoge een schoollokaal 'met badinrichting' te bouwen. Een bij het rekest bijgevoegde tekening bevindt zich in het gemeentearchief.
Voor de bouw was vanzelfsprekend geld nodig en daarom zal het huis in de Koningstraat ook te koop zijn aangeboden. Het pand bracht bij de verkoop 2100 gulden op. In augustus 1903 was de bouw van het schoollokaal en het Mikwe voltooid en was in een lang gevoelde behoefte voorzien.
De Joodse school
In 1832 is er sprake van een joodse school. Het is niet duidelijk of er naast godsdienstlessen ook andere vakken werden onderwezen. Hendrik Blumlein ontving in dat jaar toestemming van het stadsbestuur om de Hoogduits taal te onderwijzen. Het onderwijs vond toen plaats in de synagoge.
Eind 1845 werd de Israëlitische School opgericht. Er zijn 15 jongens en 24 meisjes (van de 39 leerlingen waren er 13 'behoeftig') die niet naar de 'stadsschool' gaan en lessen ontvangen in godsdienstige en zes maatschappelijke vakken. In de 'maatschappelijke' vakken werd van 9-12 uur en van 17 tot 19 uur onderwezen. Van 14-17 uur en op zon- en christelijke feestdagen stond er 'godsdienst' op het rooster. In 1857 kwam een einde aan het bestaan van de Israëlitische School
De vier begraafplaatsen
In 1748 wees het stadsbestuur een deel van de boomgaard van het Armenhuis aan als begraafplaats. Tot 1786 deed dit stuk grond tegen de stadsmuur - in het verlengde van de huidige heemtuin - dienst als begraafplaats. Het is mogelijk dat er evenals op de oude joodse begraafplaats in Praag of Ouderkerk aan de Amstel in 'etages' werd begraven. Levi Hartog, die uit Druten kwam, kreeg toestemming van het stadsbestuur 'om de dooden van hare natie' daar te begraven. Uit archieven zijn 49 begravingen achterhaald.
Van 1786 tot circa 1830 deed de vlakbij de ‘boomgaard’ gelegen begraafplaats aan de Oliemolen dienst. Op de ommuurde begraafplaats vallen de twee grafzerken rechts-achter op. Hier liggen vleeshouwer en leerhandelaar Levi Hartog - die na onderhandelingen met het stadsbestuur het stuk land verwierf - en zijn vrouw Debora, 'een flinke en oprechte vrouw, die handelde als Abigail wat haar inzicht betreft, want goed handelde zij, bescheiden was zij als Debora .…zij ging naar haar eeuwige wereld en overleed en werd begraven op dinsdag 11 sjewat 546' zoals de zerk vermeld. Naast Levi en Debora zijn waarschijnlijk 125 mensen aan de Oliemolen begraven. De overledenen kwamen uit de wijde omtrek van Zaltbommel zelfs uit Gorinchem.
In 1830 werd de begraafplaats bij de Bossche Poort in gebruik werd genomen. Tot 1901 werd op dit stuk grond begraven. Gezien de geringe omvang is het mogelijk dat ook hier in etages werd begraven. Het uiterlijk van de begraafplaats (grafheuvel) lijkt hier op te wijzen. Er zijn waarschijnlijk 274 lichamen op deze begraafplaats ter aarde besteld.
In 1891 kocht de Isr. Gemeente een stuk land aan de Maarten van Rossumsingel. Op 21 januari 1901 verkregen voorzitter A. Marcus en voorzanger S. Frank van het gemeentebestuur toestemming het perceel in te richten als begraafplaats. Er werd een Metahar- of reinigingshuisje gebouwd waarin de rituele wassing van het doe lichaam kon plaatshebben en de dode gekleed en gekist werd. In 1943 wordt de begraafplaats gesloten. Pas toen jaar later - in 1953 - wordt de geslotenverklaring opgeheven. Nadien vonden nog enkele begravingen plaats. In 1976 wordt een groot ongebruikt stuk grond van de begraafplaats aan de gemeente Zaltbommel verkocht. Het stuk grond waar de doden zijn begraven wordt mede dankzij de inspanningen van H. Keser gerestaureerd. Het Metaharhuisje verkeerde in dermate vervallen toestand dat dit ondanks pogingen tot herstel is afgebroken.
Evenals op de begraafplaats aan de Bossche Poort bevinden zich hier stenen die herinneren aan de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog.
Het Mikwe
In 1802 is de joodse gemeenschap op zoek naar een huis waarin ook ruimte moet zijn voor een vrouwen-bad. Op de kadastrale kaart van 1832 staat geen badruimte aangegeven. Dertig jaar later, in 1862, staat in het ontwerp voor de nieuw te bouwen Israëlitische kerk een badruimte getekend, nl. links van het hoofdportaal en met een eigen ingang. Naar dit ontwerp werd echter niet gebouwd.
Een jaar later wordt een stuk grond van 73,5 el, achter de synagoge aangekocht. Waar waarschijnlijk het Mikwe gebouwd werd. Het blijft de vraag of de huidige restanten wel van het oudste Mikwe zijn geweest. In 1884 wordt gesproken van herstelwerkzaamheden aan het Mikwe en in 1903 zijn er plannen om een nieuw ritueel bad te bouwen. (Zie de tekening aan de muur van 'Het Mikwe')
Waarschijnlijk dateren de huidige overblijfselen van het Mikwe uit 1863/64.